Mijn ‘minuut’ voor Houtekiet over vervelend achtergrondlawaai tijdens de Koningin Elisabethwedstrijd.
Ge zult maar Chopin heten. Of Beethoven. Of Ravel. En je uitzonderlijk genie, je briljant en beestachtig talent ten dienste van het verhevene gesteld hebben. Ge zult maar uren frotten, schaven, werken aan een compositie, een etude, een sonate die hemel en aarde samenbrengt in een elegisch contrapunt, in een stormend sentiment, veruitwendigd, verbeeld in een vingervlugge virtuositeit. Ge zult maar, zoals ik, naar de voorrondes van de Koningin Elisabethwedstrijd gaan, om die statige stemmen uit het muzikale graf te horen. Ge zult maar een en al oor zijn. Ge zult u maar verheugen op het jonge klaviergeweld op het podium. Ge zult maar ontroert willen raken en eindelijk terug opnieuw een beetje geloven in de schoonheid van het leven, terreuraanslagen of niet – tot ge godverdomme merkt dat ge naast een moeder met kind zit. En niet zomaar een kind, maar een vermoeide, verveelde peuter die geen seconde stil kan zitten en die geeuwt en brabbelt en op en af van de stoel klimt, en tegen de poten trapt als een hond. Ben ik een onmens als ik de twee kwaad de nek aankijk en ontvlam? Ben ik onredelijkheid als ik denk: blijf toch thuis, ge stoort? Er is een reden waarom Chopin, Beethoven en Ravel kinderloos bleven.