Warme handdruk. Guitige buik. Vaderlijk geschoren kopje. En blinkende oogjes. Beter kan ik Rudy niet beschrijven. Tenzij met een dier, met een lieve beer.
Rudy: Baloe de beer van het Vlaamse boekenvak.
Bij Rudy Vanschoonbeek, stamvader van uitgeverij Vrijdag, tekende ik afgelopen vrijdag het contract voor mijn eerste novelle. Of wat heet: een auteursovereenkomst. Ook mijn dichtbundel Hees publiceerde hij in 2014.
Ik blij natuurlijk, toen en nu. En allicht nog blijer in het najaar, in november, als dan het boek in de winkels ligt te blinken tegen een schappelijke prijs. Meteen ook het einde van een tijdperk van vier jaar schrijven met tussenpozen, van schaven en schrapen –in elk boek stolt langzaam de tijd tot papier en taal. In dit geval tot een dikke 45.000 woorden.
Maar dus, Rudy. Lopend literair erfgoed. Over elke Vlaamse schrijver diept hij wel een sappige anekdote op, doorgaans allemaal zelf meegemaakt, met Rudy in een faciliterende rol –de rol van zijn leven.
Hij vertelde bij het ondertekenen van het contract (op een terrasje vlakbij de Meir, in de eerste lentezon) over zijn ontmoetingen met Hugo Claus. Over zijn exemplaar van Het Verdriet van België –eerste druk en gesigneerd tijdens de boekvoorstelling in de Hotsy Totsy, een bar in Gent, destijds uitgebaat door de broer van de schrijver.
Ik jaloers? Ik jaloers.
Nogmaals Claus, en hoe Rudy hem verleidde om het eerste Vlaamse boekenweekgeschenk voor zijn rekening te nemen, als tegengewicht voor het Nederlandse initiatief. En hoe Claus zich gevleid voelde, maar toch nog de prijs opdreef, en tenslotte met Château Migraine op de proppen kwam, een kortverhaal dat eindigt in opperste verwarring en chaos, en als slechte wijn de lezer koppijn bezorgt. En hoe Rudy bij de telefonische toezegging van Claus (volgens zijn vrouw) ‘in de keuken aan het ronddansen was, en je moet weten: toen belden we nog met een vaste lijn, en die hing aan de muur, en ik raakte met de koord makkelijk tot aan de tafel’.
Of neem Herman De Coninck, wiens legendarische Nieuw Wereldtijdschrift hij enkele jaren uitgaf. ‘Boekhouding was zijn ding niet. De enige boeken waarvan hij niets afwist.’
Of Jean-Marie Berckmans, Antwerps cultfiguur, nachtraaf, nachtbraker, rennende zenuwtrek, schrijver die met horten en stoten zijn gedachten stuwt, clown ook, anarchist, dronkaard, landloper, berooid moederskindje, en op het einde van zijn leven een wrak met valse tanden te groot voor zijn mond, meer verzopen dan levend. Diezelfde Berckmans, in augustus tien jaar dood, die met zijn laatste manuscript naar Rudy kwam, die hij nog van het begin van zijn carrière kende – Berckmans die nog een laatste keer zijn gif en genie op papier toevertrouwde en wilde dat Rudy het uitgaf, en Rudy die het manuscript ‘s anderdaags kopieerde, bladzijde na bladzijde, denkend aan de avond voordien: ‘historische avond met Jean-Marie, echt gelachen, ziek gelachen, vergeet ik nooit meer’.
Maar ook voor het laatst gelachen, zo blijkt, als niet veel later Jean-Marie de strijd tegen zijn hardnekkige, taaie demonen verliest. Vanaf dan: nooit meer zomer in Barakstad. Het einde van de geschiedenis van de revolutie. Tranen voor Berckmans.
In de zomer komt Rudy met een gepast eerbetoon, het enige mogelijke eerbetoon: een biografie, en een herdruk van het beste van Jean-Marie.
Ten voeten uit Rudy: gepassioneerd, loyaal, persoonlijk betrokken. En ook: gedurfd. Uitgeverij Vrijdag doet wat anderen in het speelveld veiligheidshalve zuinig doen: risico nemen. Springen. Kansen geven. Uiterlijk lijkt Rudy Vanschoonbeek rustig, bedaard, complexloos. Een beetje nonchalant misschien. Maar zijn goedhartigheid verhult een niet te stuiten dadendrang, dat kenmerkende voluntarisme van een ondernemer. Hij volgt zijn buikgevoel, en dat grote buikgevoel, onder dat ruime hart van hem, zit vaak goed. In zijn keuze bijvoorbeeld om als een van de eersten in Vlaanderen gekleurde schrijvers in zijn fonds op te nemen. Of in zijn missie om de poëzie onderdak te geven; geen enkele andere reguliere uitgever geeft zoveel dichtbundels uit –straf. Hij gelooft in een breed centrum, met iedere auteur als middelpunt in dat krachtenveld.
En Rudy kijkt vanaf de periferie en ziet dat het goed gaat.
Ik lees momenteel De pater en de filosoof, een filosofische triller over hoe het Husserl-archief in Leuven tot stand kwam tijdens de Tweede Wereldoorlog, en de beslissende rol daarbij van de charismatische, ijdele pater Van Breda. Nergens anders dan bij Vrijdag zie ik dat manuscript uitkomen, dat allesbehalve een evident verhaal op toch een evidente manier presenteert. En daar gaat het om, in de Jodenstraat 16, in het hoofdkwartier waar ooit nog de schoondochter van Rubens woonde: om die vrijheid, die veelheid aan genres in één in hetzelfde huis: van strips, tot literatuur, van historische en politieke non-fictie tot trillers, van zelfhulpboeken tot scheurkalenders. Het kan allemaal. Het mag allemaal. Bij Rudy moet niets, tenzij: passie tonen, met liefde en genegenheid spreken over je werk.
En natuurlijk valt ook kritiek te geven op Vrijdag, zoals op elk bedrijf. Wanneer verandert die boekenbrochure nu eens van formaat?
En natuurlijk hoop ik dat Vrijdag binnenkort eens een grote literaire prijs mag binnenrijven. Goed voor het prestige, goed voor de moraal, goed voor de naam.
Wat ik eigenlijk wil zeggen?
Dat ik hoop dat mijn novelle, die onderzoekt wat het einde van een monarchie doet met de psychologie van een volk (en ook nog iets met porno) –wel, dat mijn novelle potten mag breken, en daardoor een gepast literair eerbetoon zal zijn voor de kenmerkende bravoure van publieksuitgeverij Vrijdag en van Rudy en zijn ploeg.
Hulde aan Rudy daarom, als persoon, als uitgever die binnenkort zijn tiende verjaardag viert, hulde aan de mens, de levensgenieter, de lezer, de woordenmens en aanjager van jong talent, de zakenman, de ploegleider, de propagandist, de vriend en de beer. Want ja, er valt een heleboel te leren van een beer, ja, van een beer.