Exact twintig jaar geleden verscheen Het verkoolde alfabet, het literaire dagboek van Paul de Wispelaere. Toen bejubeld als een tijdloos document, nu een vergeten klassieker. ‘Ik ben er bang voor. Ik lees het niet meer.’
‘Uit een wereld die niet meer bestaat.’ Hij wijst naar het rekje aan de muur, links van de groene voordeur. Zes pijpen. Al jaren uitgedoofd. Van zijn vader, een wagenmaker, vertelt de Paul de Wispelaere eerbiedwaardig. ‘Ik heb ze zelf ook jaren gebruikt. Maar dan ben ik gestopt. Ik vond dat plots niet meer passen en begon sigaartjes te roken. Niemand die nu nog een pijp opsteekt. Als je wil: een symbool van iets dat verdwenen is, van de dood. Al moet je niet overdrijven met die dood.’
De Wispelaere, in juli 1928 in Assebroek geboren, is een mooie, oude man geworden. Samen met zijn vrouw Ilse woont hij sinds 1973 in het rustige Maldegem, een gemeente in de provincie Oost-Vlaanderen. Hun woning – een karakteristiek boerderijtje met witgekalkte muren, brede ramen en een laag dak – is verstopt achter het groen van fruitbomen en struiken. Wie het dagboek van de Wispelaere heeft gelezen, herkent onmiddellijk het rurale karakter van de regio: de grauwe, vlakke velden, de fluitende wind in de wiegende populieren, de wakke geur van mest en omgespitte kleiaarde. ‘Het autobiografische, de omgeving, de natuur, de dieren, mijn tuin, de liefde voor mijn vrouw, dat is mijn materie’, verklaart de tweeëntachtigjarige schrijver. ‘Uit dat alles komt mijn literatuur voort.’
De waarheid liegen
Die verwevenheid tussen fictie en realiteit geldt misschien nog het meest voor Het verkoolde alfabet. Het dagboek volgt gedurende een jaar, van oktober 1990 tot september 1991, het leven van de auteur, die er allerlei gebeurtenissen uit de actualiteit en het verleden associatief met elkaar verbindt. Het geheel is een bonte mengeling van verhalen, impressies en bespiegelingen over literatuur, kunst, liefde, natuur en politiek.
‘Het is een literair dagboek, wat een nevenvorm is van de autobiografische roman’, verduidelijkt de Wispelaere. ‘Literatuur en werkelijkheid lopen er makkelijker in elkaar over. Je hebt als schrijver daarom meer vrijheid. Dat in tegenstelling tot het privédagboek, dat niet bedoeld is om openbaar te maken en dat veel dichter op de huid van het bestaan zit. Maar in Het verkoolde alfabet gaat het wel degelijk over mij. Ik heb niet gelogen, niets verzonnen.’
De mens Paul en de schrijver de Wispelaere zijn dus één en dezelfde persoon? ‘Zoiets. De vraag hier luidt: in hoeverre is het mogelijk de leugen definitief te bannen uit de literatuur en uit het leven? En wat is bovendien de waarheid? Soms kunnen we niet anders dan de objectieve gestalte van de waarheid ‘verliegen’. Want wat doet taal? Verwoorden, op een bepaalde wijze weergeven – en dat altijd in weerwil van vele, andere mogelijkheden.’
Dan een bekentenis. ‘Oorspronkelijk was het niet de bedoeling dat het een dagboek zou worden. Ik was net met iets begonnen, maar was onzeker. Dat vertelde ik ook aan één van mijn assistenten aan de universiteit. Uit deze gesprekken groeide het idee van een dagboek. En toen wist ik: hier zit muziek in. Want het liet me toe verder te werken in de lijn en de toon van mijn andere boeken, terwijl het tegelijk het ook iets nieuws was. Naarmate het werk groeide en in omvang toenam, wist ik tamelijk zeker dat het literaire zeggingskracht had’, getuigt de Wispelaere eerlijk.
Of dat geen overmoed was toen? Zelfoverschatting? Hij zwijgt en denkt na. ‘De twijfel was weggevallen’, antwoordt hij tenslotte. ‘Als het schrijven echt lukt, laat je de twijfel op afstand. En ook: ik voelde me gelukkig. Want ineens zijn daar die vondsten op papier die je hebt gevonden, maar lang niet hebt gezocht. Je moet het durven: gelukkig zijn, al is het maar om één zin.’
In de beginpagina’s van Het verkoolde alfabet staat een korte passage waar de Wispelaere nog altijd veel plezier aan beleeft als hij eraan terugdenkt. Het gaat over ouder worden en het ongeloof dat de tijd op ieder van ons persoonlijk vat heeft. December, de laatste dagen van 1990: ‘Op weg naar de kassa in het warenhuis loopt hij plotseling in een spiegel recht op een heer af, gekleed in een tabaksbruine, suèdezachte regenjas met opgeslagen kraag, met een gedeukt gezicht en zware wallen onder de ogen. Geschrokken stopt hij even, loopt dan verder tot vlak bij de spiegel om te zien of er niets mankeert aan het glas. Wat deed je daar? vraagt Ilse, die inmiddels met haar boodschappenwagentje staat te wachten in de rij. Ik dacht dat er vlekken op die spiegel zaten, zegt hij ontwijkend, en zij kijkt hem ongelovig aan.’
Maar de vele en mooie passages ten spijt, bladert de auteur alleen nog door het boek als hij er iets uit wil citeren. ‘Lezen? Neen, niet meer’, lijkt hij zich te willen verontschuldigen, ‘(stilletjes) ik ben er een beetje bang voor. Met Het verkoolde alfabet had ik voor mezelf het gevoel: hier is iets bereikt dat alleen op een andere manier kan worden voortgezet. Ik wil mezelf ook niet herhalen. Dat is niet goed, dat moet je niet willen. Toch is die neiging er altijd.
Gustave Flaubert
Wanneer in 1992 Het verkoolde alfabet verschijnt, blijkt al snel dat de Wispelaere een meesterwerkje heeft geschreven. De kritieken, recensies en beschouwingen zijn unaniem lovend. In geen tijd volgen de drukken elkaar op, zeven in totaal. ‘Dat publieke succes? Geheel onverwacht’, geeft de auteur toe, die nog steeds verwonderd terugkijkt op die periode. ‘De receptie van het boek was een complete verrassing voor mij. Ik herinner het me nog goed: ik zat op een zondagmorgen naar televisie te kijken en zag mezelf en het boek op scherm verschijnen. Zomaar, zonder aankondiging. Het was de eerste massale belangstelling voor een werk van mij. Na de uitzending belde ik mijn uitgever en niet zonder overdrijven riep die door de telefoon: “Iedereen praat erover, het is een gebeurtenis” (glimlacht).’
Dat succes, daar ging het de Wispelaere in de eerste plaats niet om –al was het, toegegeven, mooi meegenomen. ‘Het was immers hard werken. Dat het boek door zovelen zo graag gelezen werd, doet je als schrijver deugd. Er moet dus iets geweest zijn dat al die mensen trof.’
‘Misschien was het in Vlaanderen iets nieuws, iets aparts’, denkt de gewezen literaire criticus luidop. Voorzichtig gokt hij op een combinatie van thematiek en schrijfstijl, die bijwijlen doet denken aan Gustave Flaubert. ‘Stilistisch is er de ietwat geraffineerde, verfijnde, gevoelige taal, die ik nadrukkelijker dan anders accentueerde. Sommigen vonden het soms te –dat is hun zaak. Veel passages zijn echter vanzelf ontstaan, omdat ze nu eenmaal zo verwoord moesten worden –ergens buiten mijn wil om kreeg de taal gestalte. Eigenlijk is het moeilijk daar iets over te beweren. Zelfs na al die jaren.’
Erotisch vitalisme
Over de titel. Een vers uit een gedicht van de Mexicaanse schrijver en Nobelprijswinnaar Octavio Paz. ‘Een speling van het lot’, verheldert de auteur zijn keuze. ‘Het was Benno Barnard die de suggestie deed, tijdens een redactievergadering van het Nieuw Wereldtijdschrift. Hij had toevallig de werktitel gelezen van mijn notities, die ik om god weet welke reden die dag bij me had. Hij keurde die radicaal af en wees me op het vers van Octavio Paz uit diens dichtbundel die Benno kort daarvoor had gekocht.’
De Wispelaere ging prompt akkoord. Het verkoolde alfabet verwoordde naar eigen zeggen perfect zijn ‘tussenpositie’ in het leven. Te laat geboren om de ambachtelijke, nog mythische wereld van zijn ouders te beleven, te vroeg om de moderniteit en de technologische vooruitgang zonder meer te omarmen. Het verkoolde alfabet refereert daarbij naar een taal en een wereld die aan flarden is geschoten en is opgestookt in de hevige branden van 1914-1918 en 1940-1945. Tegelijk draagt het in zich ook het beeld van nieuw leven, dat groeit op de smeulende gronden van vruchtbaar as. De stilte die volgde op het verbranden van dat oude, aftandse alfabet, klonk als een beginakkoord voor een nieuwe taal – een idioom dat De Wispelaere met een bepaalde treurnis als eerste in Vlaanderen aansloeg.
‘Die twee werelden? Dat zit er in, onvermijdelijk’, beaamt hij. ‘Verval en toekomst, daar gaat mijn oeuvre in wezen om. In het dagboek krijgt dat dagelijkse en herkenbare vormen. Het eerste wordt verzinnebeeld door de voortschrijdende tijd, de ouderdom en de daarmee gepaard gaande lichamelijke aftakeling. Daar is niets tegen te doen. Verzet is finaal niet mogelijk. Je moet daar dan ook niet om huilen, om die aantasting –al is de verleiding groot, geef ik toe.’
Daartegenover: de toekomst, het nieuwe. In de beleving van de Wispelaere aangekondigd in de liefde en de seksualiteit. ‘Want de vrouw als oerwezen is draagster van alle leven. Zoals mijn Ilse. Ik heb haar in het midden van mijn leven leren kennen en ben daar zeer gelukkig om. Zij was het begin van veel nieuws en veel goeds. Heb dat ook geschreven, meermaals. Als zo iemand in je leven komt, van wie je zielsveel houdt, dan sluit dat alle vormen van pessimisme uit.’
‘Een erotisch gekleurd vitalisme kenmerkt daarom mijn verhalen. In de jaren zestig en zeventig was die aandacht voor het erotische evenmin een zeldzaam verschijnsel.’ De Wispelaere verwijst naar collega’s als Jef Geeraerts, Louis Paul Boon, Hugo Claus. ‘Vreemd, maar nu ik erover nadenk: in die dagen speelde het seksuele een grotere rol dan nu in de Vlaamse literatuur. Misschien omdat het toen nog gedurfd was, omdat je moest uitkijken wat je deed.’
Mythische natuur
1954. De jonge de Wispelaere, op dat moment leraar Nederlands en Engels aan het Koninklijk Atheneum in Berchem, publiceert in de Dietsche en Warande Belfort zijn eerste werk, het kortverhaal Fantasia. Het begin van een vruchtbare carrière. Anno 2010: twaalf boeken, dertien essaybundels en tal van literaire prijzen later –of hij niet uitgeschreven is? ‘Neen, want dat klinkt als een vonnis –al is er veel gebeurd als je er zo op terugkijkt. Momenteel werkt de Gentse hoogleraar Bart Vervaeck aan een bloemlezing van mijn literaire kritieken en essays. Alle geselecteerde stukken handelen over de ‘moderne roman’. Het boek zal in 2011 verschijnen.’
‘Zelf werk ik nog aan een soort notitieboekje. Het heet “ik ben ongeneeslijk”, waarvan een deel al in een bibliofiele editie én als audioboek werd uitgegeven. Het motief is dat van een knaap die over de leuning van een brug hangt. Het is middag en de zon schijnt. Hij ziet leven in het heldere water van de beek: blieken, voorns, dikkopjes en eendjes. Een idyllisch plaatje. Tot er enkele jongens stoppen, van hun fiets stappen en zonder reden in het water spugen. Een ontheiliging, het onteren van de natuur. Enfin, zoiets. Het is nog aan de gang…’
De Wispelaere is een onverdroten natuurmens. Dat blijkt uit al zijn boeken en zijn talloze, sierlijke beschrijvingen van bloemen, planten, dieren. Bovenal vogels: van de blauwgrijze boomklever tot de roestrode koperwiek, van de bruine kuifmees tot het agressieve roodborstje. Hij kent ze allemaal, weet hoe ze eruit zien en hoe ze tjirpen –‘van mijn vader geleerd’. Maar het gaat slecht met de natuur en dat is de domme schuld van de mens. Met het olielek voor de golf van Mexico als recent voorbeeld. ‘Vreselijk, al dat leven dat wordt vernietigd. Maar het is overal zo. Ook hier, in Maldegem dat in een sneltempo is gemoderniseerd ten koste van het broze natuurleven. (Zuchtend) Ik wil daar eigenlijk niet over praten. Ik word daar treurig van.’
Toch blijkt de woede te groot om te zwijgen. ‘De moderne mens is het besef verloren dat de natuur iets mythisch is en dat ze, indien we haar goed behandelen, herschapen kan worden in een paradijs. Ik heb dat zelf geprobeerd met mijn tuin. Honderden bomen heb ik geplant op wat een min of meer een verwaarloosd stuk wei was. Uit de woestenij van dat perkje Meetjesland ontstond een nieuwe creatie. Als antipode van de wereld van de economie en de politiek. Een tuin van Epicurus als het ware. Maar dat gevoel van schepping zijn we kwijt geraakt. Versta me niet verkeerd: vooruitgang is goed. Maar de hoeveelheid vernieling die dat de laatste decennia heeft teweeg gebracht, heeft niets meer met een positieve toekomst te maken. Dan kan je natuurlijk gaan afwegen: hoeveel voortgang hebben we als mensheid nodig? Een definitief antwoord is daar niet op te geven.’
Met Het verkoolde alfabet registreerde de Wispelaere als een soort laatste getuige een wereld die nu bijna volledig is ingeruild voor de betonnen steden van de moderniteit. Het schriftelijk vastleggen van dat proces was daarom een vorm van literaire archeologie. ‘Van een wereld die niet in alle maar toch in heel wat opzichten mooier, eerlijker en minder destructief is dan tegenwoordig. En niet zo spilziek. Niet zo vulgair. Niet zo idioot. Niet zo megalomaan.’ En het lijkt alsof hij zijn organisch lot als schrijver daaraan heeft verbonden. Want in het dagboek, dat de dubbele neergang van de natuur en zijn lichaam minutieus optekent, schrijft hij: ‘Nog enkele jaren en ik ben een schrijver uit de vorige eeuw.’
(Een ingekorte is terug te vinden in Rekto:Verso)
Mooi artikel dat je hier over Paul De Wispelaere hebt gemaakt. Het is zoals je aanhaalt idd een vergeten schrijver. Dit staat niet in de weg dat hij een excellent schrijver was.
Dit jaar pas Paul De Wispelaere herontdekt met de aankoop van het verkoolde alfabet. Daarna nog enkele juweeltjes van hem uit de Brugse bib ontleend en meteen verslonden. Hij is niet enkel een excellent schrijver die niet mag vergeten worden, maar bovendien een heel boeiende verteller waar emoties voor natuur en mens een centrale rol spelen.
Marleen
Mijn huis is nergens meer, is ook een prachtig boek van PDW. blijvende , klassieke tekst. ook zeer actueel, gelet op allerlei ontwikkelingen op onze planeet. (ecologie, economische globalisering, politieke machteloosheid,..)