Europa in crisis? Lang leve Europa.
Dat moest ik denken toen ik recent een debat over het thema modereerde in het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte – KU Leuven, waar ik zelf ooit studeerde.
De avond ging over de Europese identiteit. En wat die kenmerkt. Hoe die te typeren: als ironisch, als pessimistisch? Als superieur of opgeblazen, dus leeg?
Om in de sfeer van het onderwerp te blijven: wordt ze niet beter naar de Griekse kalenden verwezen of blijkt ze aan het einde van haar Latijn?
Eén specifieke opmerking bleef na het gesprek bij mij hangen. En die kwam van Guido Vanheeswijck, één van de twee sprekers, en als filosoof gespecialiseerd in actief pluralisme en tolerantie. Hij stelde dat Europa, als geestelijke entiteit, nog steeds worstelt met de erfenis van Socrates. Straffer nog: in die worsteling liggen de wortels van de huidige impasse.
Hoezo? Na diens lucide dood door het drinken van dolle kervel (wat volgens wetenschappers eigenlijk niet kan, want niet giftig genoeg om een mens te vellen, wel om een koe dronken te krijgen) –na het drinken van de gifbeker streden verschillende fracties namelijk om het beheer van Socrates’ wijsgerige gedachten. Wie mocht zich de rechtmatige opvolger noemen?
Aan de ene kont stond Plato, die als een maniak alles op schrift stelde. Die dacht in essenties en geloofde in het wezen der dingen, principieel te achterhalen via de rede en de methodische twijfel. Hij die verfijnde, sublieme argumenten uitdacht, en ze tegen elkaar uitspeelde, om zo tot een hoger, meer volkomen begrip te komen. Plato die, kort gesteld, van Socrates een systeem maakte, en dus zijn gedachtengoed perverteerde, door het te voltooien, of minstens die ambitie koesterde –terwijl de zoektocht naar de waarheid nooit te sluiten valt, want de mens kent nooit volledig zichzelf, laat staan al het andere, in deze of gene wereld. Bovendien, aan die ongebreidelde, ongelimiteerde, strak ontvouwende epistemologische dagtaak breidde Plato ook politieke consequenties, bijvoorbeeld wat het staatsgestel betreft, die hij bouwde op een duidelijke hiërarchie tussen verschillende groepen in de maatschappij. Met de filosofen in een speciale, onvervangbare rol van bestuurder.
Maar op die toe-eigening komt een radicale tegenreactie. Eén van het brute, boerse, allesbehalve gesofisticeerde soort. Van Diogenes van Sinope. De clochard-filosoof, de clown, zoals Vanheeswijck hem noemt. Vooral bekend van zijn niets ontziend gedrag in de publieke ruimte van Athene, zoals masturberen voor ieders ogen, zoals het leven in een ton, zoals het eten van de grond zoals ook honden doen, beducht om zijn totale lak aan etiquette en het erkennen van extern gezag. Naar verluidt stonk Diogenes een uur in de wind, naar drank en stront en sperma. Er werd zelfs een syndroom naar hem genoemd, van toepassing op mensen die werkelijke communicatie pertinent weigeren, die persoonlijke hygiëne maar overroepen vinden, die geen schaamte kennen, maar die ook over een bovengemiddelde intelligentie blijken te beschikken. Maar misschien nog het meest kenmerkende aan Diongenes? Zijn lach. Altijd spottend, nooit genadevol. Steevast cynisch, nimmer vreugdevol. Ook hij vormde een soort van pervertering van Socrates, door zijn levensstijl te verengen naar puur sarcasme, en de mogelijkheid van iedere mogelijke waarheid principieel uit te sluiten –met zijn messcherp instinct ontwrichtte Diogenes elk systeem, elke claim van gezag deed hij als onnozel en naïef af, hij sprak iedereen aan, op het agressieve af, en als een vertoog hem tegenstak viel hij smakeloos in de rede.
Plato en Diogenes? Twee modellen. Terwijl Plato het totalitaire denken belichaamde, stond Diogenes voor het totale wantrouwen tegenover de wetenschap, en alle daaruit volgende maatschappelijke claims. Of zoals Vanheeswijck het typeert, door Peter Sloterdijk te citeren: ‘Met Diogenes begint in de Europese filosofie het verzet tegen de doorgestoken kaart van het discours, het vertoog…Daarom creëert hij, als laatste archaïsche sofist en als eerste in de traditie van de satirische renaissance, een rationalisme van de lomperik.’
Ik bleef hangen bij die laatste omschrijving: het rationalisme van de lomperik. En moest spontaan denken aan de debatstijl van Thierry Baudet: plomp, zelfingenomen, weinig verfijnd, persoonlijk in de aanval, maar bovenal fel anti-Europees.
En kenmerkt dat niet het hedendaags, populistische verzet tegen Europa? Critici als Le Pen en Wilders spreken een buikgevoel aan dat voor velen redelijk lijkt, en dat (eenmaal op de tere plekken geduwd van het zieke lichaam) electorale buikspetter oplevert.
Zijn Le Pen, Wilders, Baudet, en in eigen land onder meer Gerolf Annemans geen rechtstreekse erfgenamen van Diogenes, zowel qua stijl als virulente haat jegens de allesomvattende arrogantie van het Europees discours? Spotten zij niet met het hoogste gezag (de Europese Commissie, de Europese Raad), zijn ze geen honden in het kegelspel? Ligt hun lot niet in het ontwrichten van het onwrikbaar geloof in de Europese suprematie? Contra-intuïtief gesteld: dienen zij, op hun manier, niet de waarheid, door de waarheid opnieuw mogelijk te maken?
Is de tijd daarom aan de adepten van Diogenes?
Want Europa, toch in zijn bureaucratische en Brusselse variant, lijkt inderdaad geperverteerd tot een systeem, tot een ingewikkeld kluwen van besluitvorming, dat over alle materiële geledingen van het leven zijn zegje doet, zowel gevraagd als ongevraagd. Het huidige Europa, dat allesbehalve bezielt, lijkt op het werk van Plato: overvloedig, tot in de details op papier (op boek, op wet) gesteld, verstikkend, vijandig, en soms veel te subliem en te subtiel om te begrijpen –politiek vertaald: slechts voor enkelen interessant en toegankelijk, namelijk wie de school mag betreden, en over de juiste adelbrieven beschikt.
Het Europa van Plato is het Europa van de autisten, van de lobbyisten, de juristen, de politici, de wetgevers die niet met onzekerheid kunnen leven, niet in het algemeen, niet wat het eigen leven betreft, en alles daarom reglementeren.
Terwijl Europa, in de rechtstreekse traditie van Socrates, eigenlijk gaat om de eindeloze, dus enigmatische zoektocht naar unieke kennis en wijsheid op het vasteland –en ja, dat klinkt onhandig en onbruikbaar in de dagelijkse besluitvorming, maar net die spanning vormt de kern (en bijgevolg de toekomst) van het Europese project: een politieke, positieve bestuursvorm vinden die aansluit op de tijd, en die inspireert, zonder te vervallen in het zwaktebod van formele procedures. Correcter: naast de gortdroge wetgeving moet een inhoudelijke discussie volgen over alles wat het leven van betekenis voorziet: geloof, identiteit, seksuele geaardheid, de rol van recht in een samenleving, ethiek, levenskwaliteit, het nut van privacy, autarkie en verbondenheid, solidariteit en gelijke kansen, individualiteit en het recht op egoïsme, zonder ooit het grote gelijk in het mombakkes van de andere te duwen. Europa dus als ziel.
(Dat leest hopeloos naïef, dat besef ik. Maar het niet proberen lijkt me dan weer getuigen van kwaad opzet, en van misplaatst dedain voor de bevolking. Wie kan namelijk met zekerheid zeggen dat dergelijke breed en duidelijk zichtbaar gevoerde discussies niets opleveren? Het kan vriezen, het kan dooien.)
Europa in crisis? Natuurlijk dat. Maar een crisis geheel conform de eigen Europese identiteit. Paradoxaal gesteld: het zoekende Europa, gespleten tussen twee fracties, was eigenlijk nog nooit zo Europees, nog nooit zo levend na de euthanasie van één van zijn belangrijkste spirituele grondleggers.
Want: Plato versus Diogenes. De bureaucraten versus de boze, blanke man. De zelfgenoegzame glimlach van de luchtkasteelbouwer versus de spottende grimlach van de luide lomperik.
In dat spagaat, in het oog van de storm, in dat treffen, in dat spiegelpaleis, waar de ene fractie naar de andere loenst, bevinden we ons –onzeker, onduidelijk, ontheemd. (Precies zoals de jongeren in Athene zich voelden na een gesprek met Socrates, en zoals ze zich allicht ook nu voelen na de draconische besparingsmaatregelen opgelegd door het arrogante neoliberale machtsapparaat).
Daarom permitteer ik mij te zeggen: er waart een spook door Europa, niet dat van Marx en het communisme, maar dat van Socrates, die opstond uit het graf en, geheel zijn natuur, als stamvader zijn erfgenamen tegen elkaar opjut, om sterker, vitaler, scherper, bewuster, kortom beter uit de strijd te komen –alsof Europa, als een verzelfstandigd organisme, zichzelf zo herstelt, zichzelf uitziekt door de filosofische verhoudingen in ere te houden.
Veel meer dan destructief werkt deze crisis ten diepste constitutief. Of zoals Socrates zelf tenslotte zei, toen de dood intrad: ‘Crito, we zijn een haan verschuldigd aan Asklepios, betaal hem, vergeet het niet.’
Met Asklepios als de god van de Geneeskunde.