Moeder komt graag naar Anderlecht. Vader ook, want makkelijk te bereiken via de Brusselse ring. Makkelijker dan Schaarbeek of Brussel-Stad, waar ik vroeger woonde.
Moeder vindt de buurt van Veeweide en het Constant Vanden Stockstadion residentieel aandoen door de brede lanen, het gefilterde zonlicht door de bomen aan weerszijden van de straat, de vele kleine parkjes, de oude deftige dametjes wandelend met hun hondje, een chihuahua of een maltezer.
Vader vindt Sint-Guido een fijn pleintje op zijn maat. De langwerpige schaduw van de gotische kerk, de bistrootjes, de historisch getrapte gevels: doet bijna denken aan Brugge, plek van herkomst van het geslacht Goethals.
Moeder en vader ga ik binnenkort rondleiden in de vallei van Vogelenzangbeek, een prachtig stukje weidenatuur grenzend aan Dilbeek, met vijvers vol kroos en percelen waar de Zwartbles rondloopt, een allesbehalve schuwe schapensoort, geeft kopjes als een kat, eet uit de hand gelijk een tam gemaakt veulen. En ik weet nu al: de ouders gaan het enig vinden.
Drie jaar geleden kocht ik een appartement in Anderlecht en voor mijn ouders, die regelmatig afzakken, houdt de verbazing niet op. Omdat Anderlecht, de derde grootste gemeente van Brussel, maar mondjesmaat zijn geheimen prijsgeef. De geografische verspreiding speelt natuurlijk een faciliterend rol in dat mysterie. Pas wie goed kijkt en zich informeert en zich bovendien wil verplaatsen, ontdekt een schat aan verborgen pareltjes.
Persoonlijk kan het mij ook charmeren: de dichte aanwezigheid van zowel de stad als het ruisen van het platteland, of toch voor even, tot op een bepaald niveau, tot ik mij afvraag wat ik eigenlijk oorspronkelijk zocht en hoopte te vinden in Anderlecht. Want tegelijk staat die opdeling, dat tussenin zweven, in mijn ogen symbool voor de identiteitscrisis waarin Anderlecht (al dan niet permanent) verkeert. Het gebrek aan durf om zichzelf te definiëren, en kant te kiezen.
Anderlecht? Cru gezegd: dat raakt kant noch wal. Dat is mossel noch vis. Dat is enerzijds, anderzijds en nog een ten derde. Dat is, naar uitstraling toe, of het gebrek eraan, misschien wel de meest tsjeverige van de negentien Brusselse gemeenten. Een beetje van alles tegelijk, om nergens specifiek in uit te blinken.
Buiten de aanwezigheid van een nationale voetbalploeg (die gezwind dit jaar aan de competitie begon, toch nog dat) en buiten het steunkleur paars, roept de gemeente namelijk geen enkele interessante, boeiende of prikkelende associatie op. Geen project ook dat tot de verbeelding spreekt en waaruit visie of durf spreekt. Geen kunstwerken in de openbare ruimte die deining, roddel of bewondering teweeg brengen. Geen activiteiten, gebeurtenissen of beslissingen die een stroomstoot door de bevolking jagen en tot denken of actie of burgerlijke ongehoorzaamheid aanzetten, in een gemeenschappelijk bewustzijn van verontwaardiging of appreciatie.
Waaruit haalt Anderlecht dan zijn eigenheid, zijn fierheid en trots, zijn gestalte?
Alvast niet in het politieke bestuur. Want de huidige coalitie, die al te kennen gaf door te willen doen na de gemeenteraadsverkiezingen, vormt de perfecte belichaming van die identiteitscrisis. Misschien wel degelijk, maar niet opvallend. Niet inspirerend, maar ook niet storend. Niet verheven, maar ook niet aanwezig. Werkt vooral achter de schermen. Eric Tomas, de PS-burgemeester, weet aan welke draadjes hij moet trekken voor subsidies en Europese steungelden, maar van charisma valt hij niet bepaald omver. Net zomin als de rest van het college van schepenen. En net zomin als zijn liberale uitdager, Gaëtan Van Goidsenhoven, die als campagnebeeld een stripfiguur van zichzelf koos, alsof het model waarnaar het refereert beter tot zijn recht komt in pure fictie.
Niet dat het bestuur stilzit. Dat niet. Het doet wat het (minstens minimaal) moet doen. Anderlecht bouwt scholen en crèches, legt nieuwe wijken aan, zet zwaar in op netheid. De gemeente – belangrijk voor een Vlaming – vindt tweetaligheid al langer de normaalste zaak van de wereld, ambtenaren spreken Nederlands of doen toch complexloos moeite. En met De Koer, een urbane pop-up zomerbar, boekte schepen Elke Roex (SP.A) een fijn, bescheiden succesje (wat – negatief geframed – de nood aan hippe cafés in Anderlecht alleen maar benadrukt).
Maar ik mis een groter verhaal. Een project. Een attitude, die in staat blijkt het negatieve nieuws over Anderlecht – dat makkelijk de toon zet voor het geheel – te counteren, op te vangen, te filteren. Negatief nieuws, zoals de soms krachteloze aanpak van criminaliteit. Vooral de rijke buurten klagen steen en been over buitenlandse bendes die systematisch overdag inbreken en waaraan de politie maar weinig doet. Weinig kán doen, omdat de ouders de minderjarige kinderen het vuile werk laten opknappen. Ik denk aan Peterbos, waar een groepje jongeren vanop de daken van appartementsgebouwen de politie bekogelde met potten mayonaise en kapotte microgolfovens. Ik denk aan de wijk Kuregem, een eeuwig zorgenkindje door de hoge werkloosheid, de generationele armoede, het kale sociale leven, verzinnebeeld door de hoge, aftandse winderige woonblokken.
En dat zie ik meteen als het belangrijkste werkpunt van het volgende bestuur: geef Anderlecht een omspannende identiteit waarin iedereen zich herkent. Geef Anderlecht smoelwerk, een geluid, een drive. Trek ongegeneerd de kaart van het regionale chauvinisme, speel in op de psychologische nood aan lokale verankering in een wereld die alsmaar complexer wordt en onoverzichtelijker.
Verbind al die afzonderlijke elementen – die mijn ouders zo graag bezoeken – tot één tekening, maak van de som van de delen een geheel met een surplus, puur uit de veelheid die Anderlecht is een concentraat, waarin iedere bewoner zich graag hult als met een parfum.
Kortom, maak van 1070 een sterk merk.
(Deze tekst verscheen eerder als gastbijdrage op de website van Sampol)