Beslist. Ik ga niet meer naar de cinema, of althans: cinema’s waar bezoekers tijdens de film snacks mogen eten.
Gisteren naar The Zone of Interest geweest, in de UGC aan de De Brouckère, Brussel. Een hallucinant macabere film over de commandant van Auschwitz die een huis betrekt aan de buitenkant van het kamp en een normaal leven tracht op te bouwen, en daar schijnbaar goed in lukt: hij lijkt gelukkig, en hij haalt waardering uit zijn job die vooral een praktische ingesteldheid vergt. Het verhaal focust vooral op het gezinsleven, en laat de horror van de martelingen achter de muren niet of nauwelijks zien. De vernietiging van het joodse ras wordt enkel gesuggereerd in een paar sublieme beelden (voorbeeld: de rookpluim van de aanvoertrein die mee de lijn van de buitenste gevangenismuur volgt, terwijl de kinderen van het gezin vrolijk in het zwembad spelen, en de kampoverste – Rudolf Höss – in een smetteloos wit pak stilzwijgend naar de hemel kijkt, zijn horizon verdonkerd door de schoorstenen en de bewakingstorens). Maar meer nog dan het visuele aspect (uitgepuurd, strak, kil) roept het auditieve in The Zone of Interest de gruwel op: net zoals Rudolf Höss en zijn familie hoort de kijker continu op de achtergrond de geluiden van het kampleven, soms sterker, soms zwakker aanwezig, maar wel altijd ‘daar’ – in het oor, en dus in het onderbewustzijn. Illustratief was de scène waar het koppel (gescheiden) in bed ligt en tracht in slaap te vallen, terwijl het achtergrondlawaai (in de film en in het ‘echt’) niet dramatisch aanzwelt of plotseling verdwijnt, maar urenlang het gedempte geschreeuw van onschuldige slachtoffers laat horen, gevolgd door onduidelijke, doffe schoten, en een eeuwig vaag machinaal gerommel. Het sonore van dat lawaai, het drukkend en verdrukkend karakter ervan, het nooit helemaal verdwijnen ervan, het terugdeinzen en het onvermoeibaar terugkomen zoals de golven van een kalme, soms woelige zee, deed me daarom denken aan de term die Levinas, een Frans-joodse filosoof, gebruikte om het ‘er-zijn’ te typeren, namelijk het ‘il y a’, het onpersoonlijke bestaan. Uit een essay van Levinas-kenner Luc Anckaert: ‘ Het il y a is de massieve druk van het bestaan, de ondraaglijke zwaarte van het leven, de oriëntatieloze nacht’.
Hoewel in de film nauwelijks muziek voorkomt, met uitzondering van een orkestje dat speelt op een cocktailparty, is het ook nooit helemaal stil. In dat tussengebied ligt de ervaring van zowel Rudolf Höss als – in een afgeleide – van de kijker in de cinemazaal, wat een vreemde en ethisch ongemakkelijke identificatie initieert. Want beiden horen de hele tijd hetzelfde, en gaan als het ware in elkaar op.
Maar, terugkomend naar het begin van deze post…
Die ervaring en die magie – misschien een vreemde woordkeuze in dit verband, maar daarom niet minder correct in het beschrijven van het doel van de film, namelijk de kijker bezweren – werd echter volledig verknald door een aantal bezoekers in de rijen achter mij die het blijkbaar extreem noodzakelijk vonden om tijdens een film over godbetert Auschwitz luidop popcorn en bierworsten te eten, zelfs tijdens de meest indringende momenten. In alle oprechtheid: ik snap dat niet. Er is vooreerst het bezwarend morele component bij The Zone of Interest: een avondje gezellig doorbrengen door te kijken naar een esthetisering van vreselijk historisch drama, blijft sowieso een troebel gegeven, laat staan overgoten door suiker en vet. (Een gedachte-experiment: hoe zouden de geesten van Auschwitz naar die evolutie en naar het commercialiseren van hun lijden kijken? Wat zouden zij op dat moment denken?)
Maar er is ook, compleet los van The Zone of Interest, een praktische overweging die mijn ergernis stut: denken al die ‘koeien’ (naar een woord van een oud-leerkracht biologie, met dezelfde aversie voor gesmek) dat niemand anders het kraken van hun chips hoort, hun eindeloos grijpen en gaffelen in kartonnen dozen, hun slikken en knabbelen en de oprispingen nadien -en denken die knabbelaars dat niemand anders in de zaal zich daaraan stoort? Waarom is dat zo moeilijk, een anderhalf uur niet eten? Waarom is dat zo lastig, anderhalf uur focussen op een verhaal, en die opgeroepen totaalervaring in zijn visuele en auditieve puurheid laten, niet verknoeid door ongepaste geluiden? Toen ik gisteren op een gegeven ogenblik mij omdraaide en als een soort kleuterjuf tegen een leerling ‘sjjjtt’ deed, keek ik naar een jongeman die net zijn halflege popcorn doos aan zijn mond zette, en mij ongemakkelijk, schuins en oprecht verwonderd vanuit zijn ooghoeken terugkeek.
Filmcritici vinden The Zone of Interest een overtuigende illustratie voor wat Hannah Arendt ‘de banaliteit van het kwaad’ noemde; ik werd dan weer kwaad om zoveel banaliteit achter mij.