28 november 2020. Regio Mol. Een dag die een eeuwigheid lijkt te duren door het urenlang wachten en het aftellen van het internationale rittenschema, tot rond een uur of tien in de avond aan de poort een witte bestelwagen stopt. Eindelijk. De lichten van het voertuig blijven branden. Het miezert. Het is kou; sneeuw hangt in de lucht -plots moet het snel gaan. Een vrouw met kort haar stapt uit, en draagt iets in haar handen. Iets dat rechtstreeks uit Roemenië komt (twaalf uur rijden) en dat enkele weken voordien nauwelijks nog leven was, maar veeleer een hoopje ellende -ondervoed, vuil en ziek. Maar dat iets wilde nog niet opgeven, en groeide uit tot een mooie straathond met gouden lokken, witte pootjes en de meest koddige oortjes. Vandaag, exact een jaar en honderden wandelingen later, kan ik dat iets niet meer wegdenken uit mijn leven, ondanks al zijn complexen en angsten. Ik hou ervan hoe zijn vossenstaart krult bij het wandelen, hoe hij zich in de zetel naast mij werpt (die vertederende evidentie, dat schaamteloze vertrouwen), hoe hij zijn speeltje aan mijn voeten legt als zijn meest kostbare goed. Zelfs het vele haar op bed neem ik voor lief. Dat iets veroverde het leven op de dood. Dat iets veroverde mij op korte tijd. Dat iets is natuurlijk Viktor. Roma Viktor.