Jon McGregor schreef met ‘Het woord voor rood’ een supersaai boek over superinteressante
onderwerpen: afasie, Antarctica, afhankelijkheid.
‘Hij draaide zich weg van het raam en de rauw gin nop en eer. Vloer ving rob en neer.’
Bekentenis. Ik dacht eerst: wat een slordigheden in die tekst. Maar toen viel mijn frank. De fouten kwamen te
vaak voor om toevallig te zijn. Het ging om een mechaniekje. Een literaire poging om een speciaal soort
spreken fonetisch na te bootsen. In dit geval: een gemankeerd spreken van iemand die zijn taal verliest door
afasie.
En dat gebeurt ook met Robert ‘Doc’ Wright, het hoofdpersonage uit ‘Het woord voor rood’ van Jon
McGregor. Doc werkt als ‘Algemeen Technisch Assistent’ op Antarctica en helpt twee onderzoekers met hun
metingen. Op een dag steekt een storm op en raken de drie van elkaar gescheiden. Tot overmaat van ramp
krijgt Doc een beroerte. ‘Hij kreeg een klap met iets scherps achter in zijn nek en hij viel in één keer neer.’ Hij kan zichzelf nog redden, maar door zijn gebrek aan helderheid maakt hij allicht een professionele fout, wat leidt tot de dood van een crewlid.
Deel één van de roman gaat over de storm, de rest over het moeizame herstel, en over Anna, de vrouw van
Doc die overrompeld wordt in haar nieuwe rol van mantelzorger.
Al die elementen samen konden boeiend uitpakken, maar McGregor maakt het niet waar.
Dat ligt, om te beginnen, aan het vertelritme. In een hyperkinetische rotvaart laat hij handeling op handeling
volgen, zonder de rust te nemen om een situatie neer te zetten. Vooral de scènes in het ziekenhuis zijn
ongenietbaar: op één pagina kan Doc zowel bezoek krijgen van een arts met studenten, van oud-collega’s,
als van een logopediste die een doorbraak weet te forceren.
Precies een film in versneld tempo, met B-acteurs als figuranten. Dat laatste is trouwens de tweede grote
zwakte: de personages zijn vlak, vaal. Elk karakter heeft één en slechts één functie. Zo kan Frank, de zoon
van Doc, alleen maar doorbomen over de mogelijke juridische consequenties van het accident. Wat hij
werkelijk voelt (als hij überhaupt al iets voelt) komt niemand te weten. Tenzij via cartooneske overdrijvingen:
‘Anna zag dat Frank naast haar zijn vuisten balde en zijn ogen tot spleetjes kneep.’
Zelfs Anna, het meest gelaagde karakter, weet McGregor te verknoeien, omdat hij haar al te opzichtig
gebruikt om alle stadia van rouw te doorlopen.
Kromme zinnen
Blijft over om te overtuigen: de taal. Maar die gaat, wanneer de truc is uitgewerkt, irriteren. Het is namelijk
een goedkope manier van scoren, van willen opvallen. Een lezer gaat afasie niet plots beter begrijpen door
het lezen van kromme, nonsensicale zinnen. Net zomin door een eindeloze stroom aan details te krijgen
over wat Anna allemaal doet, tot en met hoe ze een verpleegster begroet aan de deur. McGregor doodt op
die manier de verbeelding in zijn eigen roman, die precaire literaire ruimte waar een beweging meer uitdruk
dan louter zichzelf.
Dus neen – om al die redenen is ’Het woord voor rood’ niet ‘de schitterende roman’ zoals de blurb van Hilary
Mantel op de cover belooft. Het is een roman. Maar ook niet meer dan dat.
Bovenstaande bespreking verscheen eerst in de boekenbijlage van De Standaard.